Grote kleine broer…

Grote kleine broer…

“Mama, hoe kunnen we het epilepsiemonster bij Roos voor altijd laten slapen?”, vraagt Morris aan me terwijl ik hem instop. Hij logeert bij Roos op de kamer vannacht en waarschijnlijk maakt dat verschillende gedachten bij hem los. Stiekem slik ik mijn tranen weg en antwoord dat wij het ook niet weten. Helaas.
Niet veel later hoor ik hem tegen Roos kletsen. “Roos…”, zegt hij, “…als je geen epilepsie meer hebt, dan hoef je geen CBD meer. En geen Frisium. En ook geen andere medicijnen. Als je net zo bent als ik en als mama en papa en Jasmijn en opa en oma en Sukke (de kat) en opa Hans en oma Ineke en oma Corry en Bo en Jan-Willem en Jolien dan heb je geen aanvallen meer. Maar dan kan je nog steeds wel ziek worden. Verkouden, zoals opa Luuk. Of hoesten, zoals opa Hans. Of pijn bij het plassen… Of Corona…”.

Ik glimlach terwijl ik hem zo hoor kletsen tegen Roos, maar ondertussen huilt mijn hart. Hij houdt zó van zijn kleine grote zus. Hij is zó lief en zó zorgzaam, maar tegelijkertijd maakt hij zich dus ook veel zorgen. Zorgen die hij al heeft vanaf het moment dat hij zich bewust is van zijn bijzondere zus. Zorgen die hij op zijn leeftijd echt nog niet zou moeten hebben. Zorgen die mij soms overvallen… “Mama, wie gaat er later voor Roos zorgen? Als ze groot is?”. “Mama, krijg jij óók tranen in je ogen als je denkt dat Roos dood gaat?”.

Vanavond logeert Morris bij Roos. Dat wil hij zelf. En de liefde voor zijn zus? Die spat er vanaf! Ook al maakt ze veel lawaai, sputtert ze en trappelt ze tegen haar bed… hij zingt haar liefdevol in slaap. Roos kan geen betere broer hebben dan Morris.
Haar grote kleine broer…

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *